Artikel van Piet Vollaard, gepubliceerd in Archined, gepubliceerd in Oase nr. 57.
Mijn persoonlijke interesse in Le Roy en de Ecokathedraal begon vanuit deze recente thematiek. De afgelopen jaren sprak ik een aantal keren uitgebreid met Le Roy, maar met zijn activiteiten in de jaren zeventig was ik vrijwel onbekend . Mijn (her)bezoek aan Le Roy speelt zich daarom tegengestelde richting af, vanuit de actualiteit van de Ecokathedraal naar de teksten uit de jaren zeventig. In die jaren stond het project nog in de kinderschoenen, de naam was nog niet bedacht en Le Roy refereerde hooguit in bijzinnen aan een ‘experiment in ruimte en tijd’ op een weiland van enige hectaren nabij Heerenveen.
Een bezoek aan de Ecokathedraal is een ontluisterende ervaring voor wie een ‘prachtig stuk natuur’ in de trant van de hedendaagse glossy tuinbladen verwacht. Bij aankomst lijkt er in eerste oogopslag niet veel meer te zien dan een verwaarloosd stuk bos aangevuld met een stortplaats voor stoep- en straatafval. Bij nadere inspectie blijkt er meer aan de hand te zijn. Er lopen paden door de wildernis, en verscholen tussen de bomen, struiken en planten zijn gestapelde bouwwerken te vinden, grotendeels overwoekerd door de oprukkende natuur. Hoe dieper men de wildernis ingaat, hoe meer men zich een ontdekkingsreiziger waant die resten van een oude, Maya-achtige cultuur heeft gevonden. Nabij de stortplaats zijn de bouwsels echter opvallend nieuw. Uitgestorven is deze cultuur kennelijk nog niet. De kans is groot dat de bezoeker tussen de steenhopen de maker van dit alles bezig ziet. Elke dag, zolang het niet regent of vriest, ordent Louis Le Roy de stenenchaos. Bergen stoeptegels, straatstenen, trottoirbanden, ontwateringputjes en al het andere steenachtige restmateriaal van opgebroken straten worden door hem gesorteerd, versleept, doorgerold of doorgegooid en tot bouwsels gestapeld. Zodra de stapelingen een tijdje met rust worden gelaten neemt de natuur de bouwsels over en is Le Roy een eindje verderop alweer bezig met het ordenen van een nieuwe berg puin.
De complexe structuren van de nauwkeurig gestapelde bouwsels hebben een bijzondere, eigen schoonheid, er wordt niet zo maar lukraak de ene steen op de andere gelegd. De vorm wordt grotendeels bepaald door het feit dat Le Roy geen cement gebruikt. De boel moet blijven staan door louter zwaartekracht. Dikke, massieve muren en taps toelopende constructies overheersen daardoor. De structuur van de bouwsels is verder het resultaat van het gebruikte materiaal: grotendeels kleine rechthoekige elementen zoals stenen en stoeptegels. Le Roy heeft in de loop der jaren een grote vaardigheid opgebouwd in het creëren van complexe patronen met deze elementen. Dit ordenen en herordenen van kleinen gevonden elementen tot complexe structuren is zo’n beetje een tweede natuur van hem geworden. Op de tafel van zijn atelier in Mildam ligt een prachtige chaotische compositie van roestige spijkers, steentjes, flesjes, en ander ‘rommel’ die tussen de stenen is gevonden. En in zijn woonhuis in Oranjewoud zijn alle vensterbanken en raamvlakken gevuld met even complexe stapelingen van op de rommelmarkt gevonden, gekleurd glaswerk. De stapelingen hebben overigens ook een ecologische functie. Niet alleen kunnen planten zich zich wortelen in de groeven en kieren, maar bovendien houden de steenstapels het regenwater lang vast en spelen zij zo een roil in de vochthuishouding.
Maar op de fascinerende natuur/cultuur-jungle van de Ecokathedraal als project zijn begrippen als mooi of lelijk eigenlijk niet van toepassing. Ook de evident aanwezige ecologische waarde is niet wat het project mijns inziens zo uitzonderlijk maakt. De Ecokathedraal beschrijven zoals het is, heeft om die reden niet zoveel zin. De Ecokathedraal is geen park, geen vooraf ontworpen ruimtelijk stelsel van natuurlijke en artificiële elementen. Het is een in gang gezet en in gang gehouden proces en kan alleen worden beschreven door te vertellen wat er plaatsvindt. De Ecokathedraal is geen gerealiseerd ontwerp, het kent geen ‘ideale toestand’, geen moment waarop object volledig ‘af’ is. Als resultaat van permanente verandering, is het nooit ‘af’ en niet ontworpen om ooit af te zijn. Het is een proces in tijd en ruimte. Als er zoiets als ‘Time Based Architecture’ bestaat, dan is de Ecokathedraal daarvan één van de weinige, zo niet het enige concrete voorbeeld dat we in Nederland op dit moment kennen.
Omdat de Ecokathedraal vooral als een proces in tijd en ruimte is ontwikkeld, zou je kunnen stellen dat het project ‘natuurlijker’ is dan een traditionele tuin of een park. Het is echter ook een vergissing om het project te zien als ‘echte’ of ‘woeste natuur’. Als ecosysteem is de Ecokathedraal wel degelijk artificieel in de zin dat het door een mens bedacht is en aan de gang gehouden wordt. Zonder zijn stenen stapelende schepper zou de Ecokathedraal niet bestaan. Althans niet in de huidige toestand. Zonder het toeval van de natuur evenmin. De Ecokathedraal is een proces waarin de inbreng van de mens en van de natuur elkaar in balans houden. Of anders geformuleerd: waar het onderscheid tussen cultuur en natuur verdwenen is. En om gelijk maar een tweede misverstand uit de weg te ruimen, eentje waarmee het project en zijn maker al te gemakkelijk in een ongevaarlijk hoekje kunnen worden geschoven: de Ecokathedraal is evenmin een vorm van ‘naïeve architectuur’, zoals bijvoorbeeld het Palais Idéal van de Franse postbode Cheval in Hauterives, een project waarvoor Le Roy overigens veel bewondering heeft. Het doorzettingsvermogen waarmee Cheval tientallen jaren lang stenen stapelde en het gebruik van ‘vrije creatieve energie’ zijn vergelijkbaar met die van Le Roy. Waar Cheval zijn dromen bouwde, werkt Le Roy echter aan een weloverwogen project met een stevige theoretisch/filosofische basis. Waar het Palais Idéal voor Cheval het doel is, is de Ecokathedraal voor Le Roy meer een middel om zijn theorie aan de praktijk te toetsen
Louis Guilleaume Le Roy (1924) is opgeleid als beeldend kunstenaar en zijn werk, inclusief de Ecokathedraal, moet vanuit deze optiek worden bezien. Vergelijkbaar met de overstap die Constant vanuit de schilderkunst met zijn project Nieuw Babylon maakte naar de architectuur en stedenbouw, maakte Le Roy denkend over complexe ordening en natuurlijke processen eind jaren zestig eenzelfde overstap naar ruimtelijke vakgebieden. De context waarbinnen hij werkt mag dan de natuur zijn - waar Constant de stad als uitgangspunt nam - met Constant deelt hij wel de overtuiging dat de creatieve potenties van de mens ongelimiteerd zijn en dat deze creatieve krachten vrijgemaakt kunnen worden in een interactie met de omgeving. Beiden zochten naar creatieve vrijheid en interactie tussen de (spelende) mens en zijn omgeving binnen dynamische, complexe systemen die geen vaste vorm kennen en geen begin en eindpunt, niet in ruimtelijke zin en niet in temporele zin. Of dat nu de artificiële ruimtelijke structuren van Constant zijn of de natuurlijke omgeving van Le Roy is een belangrijk verschil, de overeenkomende uitgangspunten zijn desondanks opvallend. Een niet onbelangrijk verschil is verder dat Constant een ‘arbeidsloze maatschappij’ noodzakelijk achtte, in essentie is Nieuw Babylon een utopie. Le Roy ontwikkelde zijn theorie vanuit de praktijk, al vóór hij erover begon te schrijven. Niet één keer, maar verscheidene keren op verschillende plaatsen en onder verschillende condities. Niet allemaal met evenveel succes overigens, maar dat is inherent aan het experiment.
In 1973 verschijnt Le Roy’s boek ‘Natuur Uitschakelen – Natuur Inschakelen’ In dit boek worden de principes van het ‘wilde tuinieren’ uiteen gezet. In essentie is het een uitgebreide les in ecologische principes, waarbij Le Roy zich vooral afzet tegen de gangbare tuinierpraktijk van gladgemaaide gazonnetjes, rechthoekige bloemborders, nette plantsoenen en keurige bomenrijen die dankzij permanent onderhoud keurig in het gelid worden gehouden. Deze monotone praktijk is in wezen volstrekt onnatuurlijk en nodeloos arm. Juist door minder te doen - door minder te ontwerpen – ontstaat een rijker en complexer natuurlijk systeem dat zichzelf zonder ‘onderhoud’ in stand kan houden.
In de volgende jaren schrijft hij een reeks artikelen in het maandblad Plan, waarin Le Roy veel directer de koppeling naar de grotere schaal van de ruimtelijk ontwerpende vakgebieden legt. In een artikel van meer dan 30 pagina’s ‘Onze spectaculaire samenleving’ zet hij de basis van zijn filosofie uiteen aan de hand van een vernietigende kritiek op de Parijse Ville Nouvelle ‘La Grande Borne’ van Emille Aillaud (1967-1971). Le Roy beschouwt dit paradepaardje van de stedenbouw van begin jaren zeventig als een monotone cultuursteppe, ondanks de vele ‘culturele’ tegeltableaus en objecten waarmee de wijk bezaaid is, en een dode stad waarin de tijd is uitgeschakeld en de participatie van bewoners niet gewenst en de facto zelfs verboden is. Een dergelijk project is zijns inziens gedoemd te falen, de tijd heeft hem gelijk gegeven.
Le Roy baseert zijn artikel op ‘l’Evolution Creatrice’ van Henri Bergson en op de maatschappijkritiek van Guy Debord (La Société du Spectacle) en de Situatitionistische Internationale. Bergson positioneert de mens als actief middelpunt in een scheppend evolutieproces en beschouwt daarbij de begrippen tijd en ruimte als fundamenteel. Tijd wordt gezien als drager van het (wezenlijke van het) leven. Verandering, het continue proces van het (her)scheppen van de ruimte zijn inherent aan het (bewust, actief) leven. Als de scheppende potentie van de mens wordt genegeerd, als hij wordt gezien als een passief onderdeel van een gemechaniseerd systeem, dan wordt het leven onmogelijk gemaakt. Vijftig jaar later formuleert Debord deze stelling scherper en veel radicaler. In zijn kritiek op de materialistische, (beeld)consumptieve ‘spektakelmaatschappij’ deelt hij de noodzaak van het vrijmaken van de creatieve potenties.
Drie aan Bergson ontleende begrippen zijn volgens Le Roy van belang: Grond als erfenis, Tijd als Continuum en Betrokkenheid. Zonder de vrije beschikking van fysieke ruimte kan het leven zich niet ontwikkelen. “De société du spectacle als eigenaar van veruit het grootste deel van ons aller erfgoed – grond – is mogelijk wel genegen tot enkele kleine grenscorrecties, maar gaat direct over tot de verdediging als het duidelijk gaat om penetraties binnen ‘haar’ domein.” Deze stelling heeft Le Roy in elk geval meerdere malen in de praktijk bevestigd gezien. De tijd is eveneens essentieel. Kortstondige acties of ‘spektakels’ kunnen weliswaar even creatieve potenties vrijlaten, uiteindelijk moeten deze acties in een proces, in een tijdcontinuüm kunnen plaatsvinden om een werkelijke ‘evolution creatrice’ te bewerkstelligen. Tenslotte is betrokkenheid van belang, het inzetten van ‘vrije energie’, van de creatieve potenties van de mens.
De eerste wilde tuin van Le Roy ontstond rond zijn eigen woonhuis in Oranjewoud. Met het volgende project maakt hij gelijk een enorme schaalsprong. Rond 1970 krijgt Le Roy de Gemeente Heerenveen zover dat ze hem de inrichting van de middenberm van de Kennedylaan toevertrouwen. Een strook van anderhalve hectare, een kilometer lang en 15 meter breed, waar normaal gesproken een monocultuur van bodembedekkers zou zijn gekomen, wordt door Le Roy met hulp van de omringende bewoners omgetoverd tot een rijk gevarieerde wilde tuin die in de loop der jaren uitgroeit tot een waar bos. De ingrediënten zijn eenvoudig en in principe gemakkelijk te kopiëren: neem een willekeurige cultuursteppe, laat er flink wat bouwafval storten, organiseer betrokken bewoners en ga samen graven, stapelen en - vooral in de beginfase van het project - zo nu en dan lukraak zaaien en planten. Ga er vanuit dat het project nooit afkomt, blijf bouwen, blijf creatieve energie in het project stoppen en al snel zal de natuur mee gaan doen, waardoor een steeds complexer systeem zal ontstaan. Er is maar één verbod: er mag niet worden opgeruimd, de natuur en de mensen moeten hun gang kunnen gaan.
Het Kennedylaan-project werd een succes, ondanks het feit dat de Gemeente het na een aantal jaren wel goed vond en de ontwikkelingen min of meer werden geconsolideerd, terwijl Le Roy van plan was geweest dertig jaar aan het project door te werken. Het werd desondanks veelvuldig in internationale tijdschriften gepubliceerd en bezorgde Le Roy grote bekendheid. Hij werd (en wordt zo nu en dan nog steeds) vanaf dat moment geregeld door verschillende gemeenten gevraagd vergelijkbare projecten op te zetten. In tegenstelling tot de ervaringen in Heerenveen liepen deze echter veelal op mislukkingen uit, vooral omdat men dacht dat een dergelijke spontane groei ook wel in versneld tempo te realiseren was in tegenstelling tot de projecttijd van minstens 20 tot 30 jaar die Le Roy eiste. Alles kon Le Roy krijgen - grond, mensen, geld – alles behalve de tijd.
In de jaren zeventig werkte Le Roy samen met Lucien Kroll en studenten aan een project in de Brusselse universiteitswijk Woluwé-Saint Lambert, dat onder politietoezicht met de grond gelijk werd gemaakt. Hij werd gevraagd om samen met bewoners van de Parijse buitenwijk Clergy-Pontoise openbare groengebieden in te richten. Hij werd weggestuurd toen “men in de gaten kreeg dat het me niet alleen om de planten, maar ook om de mensen te doen was.” Duitse steden als Bremen, Hamburg, Oldenburg en Kassel kwamen ook al snel terug op hun aanvankelijk enthousiasme. Niet omdat de projecten onmogelijk uit te voeren waren, of te duur (een goedkopere manier van groenontwikkeling bestaat niet) of bij gebrek aan participerende burgers, maar omdat de bestuurders wel controle wilden houden: er moest zo af en toe natuurlijk wel worden opgeruimd, anders zou het een chaos en een bende worden. Geen wonder dat Le Roy er door de jaren heen een grondige hekel aan ambtenaren aan heeft overgehouden. Het meest steekt het hem dat een project in de Groningse wijk Lewenborg is stopgezet. In deze wijk konden bewoners rond een centraal tot openbaar groen bestemd gebied zich onder leiding van Le Roy ‘voorbij de kadastrale grens van hun territorium uitleven en een concrete bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het openbare domein’ Het werd een succes en na tien jaar was het gebied volop in ontwikkeling. De grenzen tussen het openbare en het privé-domein waren inderdaad behoorlijk vervaagd. Dat bleek niet de bedoeling en de verdere ontwikkeling van deze informele vrijstaat werd stop gezet. Naar Le Roy’s mening zullen de huidige politieke systemen nooit toestaan dat ‘creatieve potenties in ruimte en tijd’ echt de vrije hand zullen krijgen.
Op eigen grond, met alle tijd van de wereld en met zijn eigen persoonlijke betrokkenheid was Le Roy onder optimale condities al begonnen aan het realiseren van de Ecokathedraal. Aanvankelijk bouwde hij op de schrale monocultuur die het weiland was een eigen atelier en zaaide en plantte hij er lukraak op los. Na verloop van tijd ontstond ‘vanzelf’ een rijkere groencultuur. Toen bij de sloop van een gevangenis in Heerenveen sloopafval vrijkwam liet Le Roy dit op zijn terrein storten. De ontstane structuur was daarmee drastisch verstoord. Vanaf dat moment is Le Roy al stapelend en bouwend zelf actief gaan participeren in het evolutionaire proces. En dat doet hij nu al dertig jaar. Geregeld worden er nieuwe vrachtwagens met steenafval gestort, steeds weer wordt de ontstane structuur verstoord, steeds weer ordent Le Roy de steenmassa, steeds weer neemt de natuur de bouwsels over en steeds weer bouwt Le Roy verder. Ten aanzien van de toenemende complexiteit van dit natuur/cultuur proces ziet Le Roy verbanden met de chaostheorie. Met name de ideeën van de Belgische Nobelprijswinnaar Ilya Prigogine die het ontstaan van complexe dynamische systemen in verband brengt met de tijdsfactor worden door hem regelmatig geciteerd. Complexiteit is van belang bij het instandhouden van dynamische systemen. Niet eenvoud, maar complexiteit is het kenmerk van het ware (van het natuurlijke.) Hoe complexer een organisme, hoe vrijer het is, volgens de Franse filosoof/bioloog François Jacob. Complexe, dynamische systemen zijn onderhevig aan periodieke fluctuaties tussen momenten van relatieve ordening en regelmatigheid en intervallen van chaos en onregelmatigheid. In dit proces worden tijdelijk stabiele, bestaande ordeningen na verstoringen stelselmatig gewijzigd in nieuwe ordeningen. Gedurende het proces, in de loop van de tijd, keert altijd een nieuw complex dynamisch systeem terug. Het systeem is stabiel en is desondanks aan permanente verandering onderhevig. Van deze ogenschijnlijk paradoxale toestand is de Ecokathedraal een prima praktijkvoorbeeld. Het hoofdkenmerk van complexe systemen pareert bovendien de meest gehoorde kritiek op Le Roy’s werkwijze: “Als je alles en iedereen z’n gang laat gaan wordt het een chaos!”. “Precies”, zal Le Roy daarop antwoorden “dat is nou juist de bedoeling, want alleen in complexe, dynamische systemen (in chaos-systemen) kan alles en iedereen z’n gang gaan, alleen in dergelijke systemen heb ik de garantie dat mijn vrijheid optimaal is en alleen dan kan ik permanent, in een continue tijdstroom doorgaan met het uitleven van mijn vrije, creatieve energie” ”Wat kan één mens in ruimte en tijd presteren?” deze vraag stelde Le Roy zich – geïnspireerd door Prigogine – toen hij besloot om met zijn potentieel aan creativiteit, aan ‘vrije energie’ samen met de natuur aan de Ecokathedraal te werken. Sinds die tijd zijn 1500 vrachtwagens met 15.000 ton materiaal verwerkt en ‘verdwenen’ in de chaosstructuur die op 4 hectare grond is gecreëerd. Inmiddels heeft hij zijn tijdshorizon verlegd. Er is een stichting opgericht die er voor zal zorgdragen dat het proces dat in gang is gezet tot aan het jaar 3000 zal worden doorgezet. De estafette van betrokkenheid, van voeding met ‘vrije energie’ en de interactie tussen de natuur en mensen, zal worden uitvoerig gedocumenteerd, zodat eindelijk antwoord kan worden gegeven op Prigogine’s vragen: Wat kan de natuur? Wat kan een levend organisme? Wat kunnen de mensen?.
In zijn teksten heeft le Roy zijn theorie altijd gekoppeld aan een forse kritiek op de hedendaagse stedenbouwpraktijk. De hedendaagse stad is in zijn huidige vorm een laagwaardig (eco)systeem. Op de tekentafel wordt de complexiteit van het leven bewust uit de stad geperst om plaats te maken voor laagwaardige, monotone systemen die geen ruimte laten voor persoonlijke expressie. Ten aanzien van de mogelijkheid om vergelijkbare projecten als de Ecokathedraal in de grote steden van de grond te krijgen is Le Roy een hoop illusies armer. Toch blijft hij hameren op de noodzaak om de monocultuur van de stad te injecteren met vrije projecten waarin de tijd zijn gang kan gaan en waarin de mensen hun creatieve potenties kunnen uitleven. Veel is niet nodig, 1% van het stedelijke gebied en de participatie van 1% van de inwoners acht Le Roy voorlopig al meer dan voldoende. Maar dan ook echte vrijheid en geen flauwekul, niet na een paar jaar als het een beetje complex begint te worden bang worden voor chaos en stiekem de boel gaan opruimen. En er mag geen ontwerper in de traditionele zin aan te pas komen. Zelforganiserende systemen leveren namelijk een hoogwaardigere, want complexere ordening, dan ‘ontworpen’ systemen.
Dergelijke vrije ontwikkelingen in ruimte en tijd krijgen door de huidige maatschappelijk politieke systemen echter weinig kans. Het geeft te denken in hoeverre de tegenwoordige roep om meer individuele vrijheid, waar projectontwikkelaars en overheden zo gemakkelijk mee instemmen, serieus moet worden genomen. Want deze vrijheid serieus nemen betekent grond vrijgeven, de tijd zijn werk laten doen, participatie serieus nemen en chaos toestaan. Met deze vrijheid valt geen geld te verdienen. Le Roy’s argwaan lijkt terecht, Deze vrijheid zal niet zonder slag of stoot worden toegelaten door het bestaande, politieke, stelsel.
Vooralsnog is Weebers Wilde Wonen heel wat tammer dan Le Roy’s Wilde Tuinieren, en lijkt de belofte van ‘keuzevrijheid, gewild wonen, consumentenarchitectuur’ en noem maar op niet veel meer te zijn dan het nieuwste masker van een op passieve consumptie gerichte ‘spektakelmaatschappij’. Als de vrijheid werkelijk het doel is, dan zal deze hoogstwaarschijnlijk van ‘onderaf’, door de mensen zelf veroverd moeten worden.
De vraag of mensen zoiets in onze huidige geprivatiseerde maatschappij nog wel willen, of er nog wel eenzelfde wens tot participatie, tot collectieve en/of individuele expressie heerst als dertig jaar geleden is hypothetisch zolang er geen mogelijkheden daartoe worden gerecreëerd. Spontaniteit, intuïtie en vrije expressie laten zich niet plannen en vooraf berekenen. Er is maar één manier: testen in de praktijk. Geef grond, tijd en ruimte en laat processen hun gang gaan. Van kennis over de voortgang van deze kleinschalige complexe systemen en processen zou dan misschien ook eens iets kunnen worden geleerd dat van toepassing kan zijn op de grote schaal van de ruimtelijke ordening. Juist op deze planschaal, die altijd is gedomineerd door planmatig denkende technocraten, worden de beperkingen van het denken in bewust eenvoudig gehouden systemen, het uitschakeling van de tijdsfactor en argwaan tegen zelforganiserende systemen steeds sterker gevoeld. Maar spreken over netwerksteden en -systemen, over Ministeries van Tijd en over 4D-planologie iets nog iets anders dan het praktiseren. Zelf ben ik niet al te optimistisch over de daadwerkelijke uitvoering van een dergelijke vrije, op tijd gebaseerde planologie. Ik zie het complete planapparaat niet zomaar radicaal van koers veranderen. Maar als het de RPD menens is, dan moeten ze eerst maar eens gaan kijken in Mildam, niet naar de bloemen en planten, niet naar de bouwsels, maar naar de processen en systemen. Maar let wel op, het lukt niet in een excursie van een middagje, je moet en wel de tijd voor nemen.
Piet Vollaard